Akwasi Ansah (30) heeft Ghanese roots en groeide op in de Amsterdamse Bijlmer. Met de formatie Zwart Licht bracht hij drie albums uit. Tussen de optredens door rondde hij een opleiding af aan de Maastrichtse Toneelacademie. Na de oprichting van platenlabel Neerlands Dope bracht hij een soloalbum uit, Daar Ergens – een hommage aan zanger Bram Vermeulen. Akwasi schrijft een column voor NRC-Handelsblad en werd vorig jaar door Esquire genomineerd voor Best Geklede Man. Eind dit jaar komt zijn eerste dichtbundel uit.
‘Mijn dochter was er opeens. Althans, ik vroeg om een kind en daar was ze. Zo klein en onschuldig – ze is nu drie maanden – dan heb je geen idee. Ze kan alleen op haar rug liggen en een beetje rondgedragen worden. Tegelijkertijd komt er veel op haar af; in deze fase van haar leven groeit ze het hardst, ze maakt overgangen door en moet patronen ontwikkelen. Heel heftig. Wat ik eigenlijk tegen haar wil zeggen, is dat het oké is, want ik heb het ook allemaal meegemaakt. Ik heb haar zoveel te vertellen, maar dat komt later wel, begrijp je?
‘Ook wil ik het in mijn dichtbundel hebben over ongemak, onbehagen en andere dingen die vaak een beetje weggemoffeld worden. Als je het zwart op wit zet, komt het het best over.’
Welke dingen zie je als moeilijk bespreekbaar?
— ‘In een van mijn gedichten reageer ik op de brieven van twee van mijn exen. Het waren mooie brieven, zware betogen over de liefde, waar ik nooit op geantwoord heb. Dát is ongemak, dat is schaamte. Maar ik reageer ook op het feit dat ik tijdens het sinterklaasfeest nooit geschminkt werd. Op een bepaald moment zei mijn docent…’
Wat zei je docent?
— ‘Laat ik het gedicht er even bij pakken, nummer 167:
Dinsdag 5 december 1995. Wat een feest, nog voordat de sint was geweest. Zo veel pepernootjes, nog meer cadeautjes. Het was zo leuk – lieve deugd. Zonder twijfel een van de beste dagen van mijn jeugd. Ik zou nu echt niet willen dat ik iemand anders was, maar toen kwam meester John. “Jij hoeft je straks niet te schminken hè, Akwasi? Jij bent al kanker-zwart.”’
Dat was het. En toen liep hij weg. Hier moet je het ook over hebben. Het zijn dingen waar ik nu om kan lachen, van die pikzwarte humor. Maar het is de waarheid, heel eerlijk. Ik was acht jaar oud, zoiets vergeet je nooit, ook al weet je op die leeftijd niet eens wat een belediging is. Het enige wat je kunt doen, is van je vergif een medicijn maken.’
Hoe heb je hiervan een medicijn gemaakt?
— ‘Dat is lastig, omdat het een terugkerend fenomeen is. Ik was gisteren bij een concert van Damian Marley en die zei: “If you’re not part of the solution, you’re part of the problem.” Door me uit te spreken, maar het verder niet op de spits te drijven, probeer ik onderdeel te zijn van een oplossing, met empathie, maar tegelijkertijd door het perspectief van mensen te veranderen.’
‘Het kinderfeest heeft ook voor mij nog nostalgische waarde, maar later, toen ik wel wist wat een belediging was, werd het pijnlijk. Dat was een vroege les, hoe de wereld in elkaar zit en hoe hard het kan zijn. En dat mensen hard kunnen zijn, volwassenen ook, tegenover kinderen. Ik heb het een beetje laconiek op geschreven, maar het is gewoon de naakte waarheid. Omdat ik me in de bundel kwetsbaar maak, ben ik ook vet naakt. Het is wel spannend, heel anders dan een album, waar je op een beat een paar dingen tussen neus en lippen door kunt zeggen, die niemand echt opvallen. Het is nu heel expliciet.’
Wat is je meest kwetsbare gedicht?
— ‘Dat is waarschijnlijk een gedicht dat ik schreef over mijn eerste ontmoeting met een omaatje, mijn oude buurvrouw. Ik was eerder vrij van school en mijn ouders waren nog niet thuis; ik was buitengesloten en zij liet me binnen. Ze gaf me Haagse hopjes en liet me een fotoalbum zien en ook foto’s van haar overleden man. Zo ontstond er een band. Veel van mijn klasgenoten hadden een opa en een oma binnen handbereik, maar die van mij zaten in Ghana. Ze werd mijn Nederlandse oma. Zo ontwikkelde ik een zwak voor oude, Nederlandse vrouwtjes. Dit is gedicht nummer 100:
Mijn ouders waren na een schooldag niet thuis,
dus haalde ze mij in huis.
En liet oma mij wachten op haar bank.
De achtjarige ik, met op schoot, het Bordeauxrode fotoalbum met plaatjes van haar allang overleden man.
Terwijl ik daar zoet zat met Haagse hopjes in mijn mond
en in mijn broekzak, luisterde ik naar haar verhalen over de Tweede Wereldoorlog.
Sindsdien hing ik aan haar lippen en kwam ik iedere week terug,
na school, om bij haar in de woonkamer te zitten.
We scheelden tachtig jaar en de laatste keer dat ik haar zag,
stond de ambulance klaar. Er bleek niks aan de hand te zijn er was geen gevaar.
Er zat een grote rode knop op dat kleine apparaatje om haar arm.
We noemden dat het “armalarm”.
Wist ik veel wat allitereren was.
Oma Laurens accepteerde me zoals ik ben. Mijn vader leerde me al vroeg dat dit niet voor iedereen geldt. Als ik te laat zou zijn – voor een afspraak of in de klas – dan zou ik extra te laat zijn, omdat ik er anders uitzie. “Zorg ervoor dat mensen je niets kwalijk kunnen nemen”, wilde hij maar zeggen, en dat je geen vooroordelen bevestigt. Als je erover nadenkt, is dat eigenlijk best heftig, dat je vader je zoiets moet zeggen. Maar ik heb het wel altijd ter harte genomen. Bovendien heb ik het ook omgedraaid: als ik iets goed doe, dan doe ik het extra goed. Ik probeer mijn beste ik te zijn.’
Hoe doe je dat, je beste ik zijn?
— ‘Dat is moeilijk, maar het moet wel. Op een bepaald moment gaat mijn dochter ook mijn muziek luisteren en mijn gedichten lezen. Verder moet ik mijn beste ik zijn voor háár – ik moet het niet alleen pretenderen in mijn uitingen. Onlangs las ik een boek van Rick Rubin, een bekende producer die altijd op zoek is naar een kern in dat wat je doet, je creatieve uitspattingen. Ik ben erachter gekomen dat ik onbewust veel van zijn lessen toepas, door in absolute zen-modus te werken.’
Schurend ongemak en andere moeilijkheden leveren een kunstenaar wel het beste materiaal op, toch?
— ‘Dan is het toch nog ergens goed voor. Bijvoorbeeld als ik me “die gast” voel, uit gedicht nummer 58.
Ik ben die gast niet. ben niet wie je denkt. ben een mens.
ik ben die gast niet.
zie mij alsjeblieft als een man.
en niet als een man van kleur.
kijk nu eens en zie hier dan een hand.
en niet een hand van kleur.
ik ben een man. yes, sir.
maar ook leeuw. dus ik kan rauw kijken.
laat mij niet in mijn hemd staan. het is koud buiten.
ik kom hier vandaan en ik zal hier hoogstwaarschijnlijk gaan.
i am not your negro. noem mij liever bij mijn naam. Akwasi met de A van Anton.
en bedankt.
Dus heb je nog een vraag. dan ben ik graag je man.
Kijk, ik ben niet die gast in jouw gedachten, waar je een vooroordeel over hebt, de personificatie van jouw gedachten. Ik wil maar zeggen: leer mij kennen.’
Wie is die ander?
— ‘Waar ik allergisch voor ben… dat mensen terughoudend zijn. Misschien zie ik er soms een beetje eng uit, maar mensen lijken weleens te denken dat ze beter op hun tas moeten letten als ik eraan kom. Of dan blijven ze even stilstaan, zo van: daar komt een grote donkere man. Net nog, in de Pijp, stak ik de straat over en leek ik de weg van een moeder met haar twee dochters te gaan kruisen. Ik voelde een schrikreactie. Dat weet je, het moment dat iemand schrikt, dat is heel menselijk. Maar ik weet niet waarom ze schrokken, dus dat voelt toch een beetje gek.’
‘Misschien hebben ze een keer iets meegemaakt, een negatieve ervaring gehad die ze te binnen schoot. Ik kan dan niet zeggen: “Wees niet bang”, want dan projecteer ik weer mijn eigen indrukken op hen. Dus loop je door en ga je gewoon verder met je eigen gedachten.’